Bierum – De veroordelingen van een man en een vrouw voor het openlijk telen van hennep in Bierum voor de productie van wiet blijven in stand. De verdachten kregen 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar.
De man en de vrouw teelden openlijk hennepplanten. Ze leverden vervolgens wietproducten van naar eigen zeggen hoge kwaliteit aan twee gedoogde coffeeshops. Ze probeerden dit zo goed mogelijk te doen: ze gebruikten geen bestrijdingsmiddelen, ze betaalden voor de stroom die ze gebruikten bij de productie en ze droegen belasting af over hun inkomsten.
Volgens de advocaat van de verdachten is het hypocriet dat de overheid de verkoop van wiet door coffeeshops gedoogt maar de teelt daarvan verbiedt. Dat zorgt ervoor dat coffeeshops voor hun handelswaar afhankelijk zijn van criminele kwekers die slechte kwaliteit leveren. Omdat ook de samenleving dit als hypocriet ervaart, zouden de verdachten niet gestraft moeten worden.
Het hof is het daar niet mee eens. Het stelt voorop dat het aan de politiek is om te bepalen wat strafbaar is en niet aan de rechter. Het hof erkent dat het verschil tussen het gedogen van verkoop en het verbod op de productie van wiet onderwerp is van een jarenlange discussie. Maar het is volgens het hof nog geen afgeronde discussie. Er bestaat, zo stelt het hof, geen hoge maatschappelijke overeenstemming over dat de teelt van wiet niet langer strafbaar zou moeten zijn.
De Hoge Raad kan zich in die opvatting van het hof vinden en laat de voorwaardelijke veroordelingen in stand.