Groningen – Mensen in armoede of schulden krijgen in veel gevallen niet de hulp die ze graag zouden willen. De dienstverlening is vaak sterk gericht op de korte termijn en het contact tussen cliënten en instanties als het UWV, sociale diensten en bewindvoerders verloopt nogal eens moeizaam. Vooral mensen die vanuit een uitkering (weer) betaald aan de slag willen, ervaren dikwijls weinig steun en medewerking. Dit komt naar voren uit onderzoek van Sociaal Planbureau Groningen en Trendbureau Drenthe, waarin 50 mensen in armoede of schulden uitgebreid zijn geïnterviewd over hun ervaringen.
Mensen met (te) weinig geld kampen vaak met stress. Zij verlangen naar meer ruimte in hun budget en rust in hun bestaan. Veel dienstverlening voor mensen in armoede of schulden is daarop gericht: oplossen van financiële problemen, toekennen van een uitkering en aanvullen van het inkomen met gratis voedsel, kleding en dergelijke. Mensen die hun situatie blijvend willen veranderen, krijgen naar eigen zeggen vaak onvoldoende hulp daarbij. Zo wordt er weinig gedaan om terugval na een schuldsanering te voorkomen en wordt het volgen van een opleiding nogal eens ontmoedigd of onmogelijk gemaakt. Ook komt het voor dat mensen tegen hun zin zijn vrijgesteld van solliciteren en re-integreren.
Sollicitatieplicht helpt niet altijd
Mensen die van hun uitkeringsinstantie of kredietbank moeten solliciteren, vinden lang niet allemaal dat die verplichting hen helpt om hun situatie te verbeteren. Sommigen willen graag aan het werk, maar geven zichzelf geen kans vanwege opleiding of leeftijd. Zij hebben behoefte aan stimulerende maatregelen die veel beter bij hun omstandigheden aansluiten, zoals het volgen van scholing. Er zijn ook mensen met een sollicitatieplicht bij wie de eigen gezondheid of gezinssituatie het accepteren van werk in de weg staat. Deze mensen verschillen dus van inzicht met hun uitkeringsinstantie, die vindt dat ze wél aan het werk kunnen. Tenslotte zijn er mensen met een parttime baan, die tevreden zijn met hun werk, maar toch een sollicitatieplicht hebben. Vaak solliciteren al deze mensen wel, maar zonder echte motivatie. Ze ervaren het als verspilde moeite en bron van frustratie. Uit verhalen van de deelnemers aan het onderzoek blijkt dat instanties de maatregel ‘sollicitatieplicht’ nogal willekeurig hanteren. Het hangt sterk van de individuele medewerker af of een cliënt een sollicitatieplicht krijgt opgelegd, hoe vaak hij dan moet solliciteren en hoe er wordt gecontroleerd. Verandert de contactpersoon, dan krijgt de cliënt wellicht te maken met andere voorwaarden en een andere benadering.
Te weinig vertrouwensrelaties
Een vertrouwensrelatie tussen de cliënt en de instanties die hem of haar ondersteunen is van belang om samen te kunnen werken aan een beter toekomstperspectief. Maar zo’n relatie is in de praktijk geen vanzelfsprekendheid. Vooral bij sociale diensten hebben cliënten er last van dat ze wisselende contactpersonen hebben, dat ze soms neerbuigend worden behandeld en onvoldoende informatie krijgen. Opmerkelijk is dat vrijwilligers die mensen in armoede of schulden bijstaan er wel in slagen een goede werkrelatie met hen op te bouwen. Ook als het gaat om doorverwijzing naar andere instanties die mogelijk hulp kunnen bieden, doen vrijwilligers het gemiddeld een stuk beter dan professionals. Overigens geldt voor instanties als het UWV, sociale diensten en de Belastingdienst dat zij ook cliënten hebben die juist heel tevreden zijn over de dienstverlening.
Hulpaanbod is versnipperd
De vijftig deelnemers aan het onderzoek krijgen gemiddeld hulp van zes verschillende instanties. Eén van hen had het afgelopen jaar zestien verschillende hulp- en dienstverleners en was daarmee de topscorer. Op de vraag ‘hoe werken die instanties samen?’ antwoordde werkelijk iedereen in het
onderzoek: ‘Ze werken niet samen.’ Een deel van de mensen vindt dat prima: elke instantie heeft immers haar eigen werkterrein en bijbehorende deskundigheid. Maar er zijn ook mensen die het graag anders zien. Sommigen hebben er echt last van dat de regels en voorwaarden van verschillende instanties niet onderling zijn afgestemd. Een voorbeeld hiervan vormt een alleenstaande moeder met een koophuis, die leeft van een arbeidsongeschiktheidsuitkering onder bijstandsniveau. Ze komt niet in aanmerking voor bijstand en kwijtschelding van gemeentelijke belastingen (want teveel vermogen in het huis), niet voor een corporatiewoning (want te laag inkomen) en niet meer voor de voedselbank (want situatie duurt al meer dan drie jaar). Elke instantie kijkt vanuit zijn eigen taak en opdracht naar mensen in armoede of schulden. Geen enkele instantie heeft zicht op het totaalplaatje.
Samen verbeteren
Het onderzoek van Sociaal Planbureau Groningen en Trendbureau Drenthe was erop gericht om van mensen in armoede of schulden zelf te horen hoe ze de voor hen bedoelde dienstverlening ervaren en welke verbeterpunten ze zien. Belangrijke vragen waren of de hulp biedt wat zij nodig hebben en aansluit bij hun mogelijkheden. Het onderzoek heeft laten zien dat veel mensen hulp van een uitkeringsorganisatie, kredietbank, bewindvoerder, voedselbank of andere dienstverlener echt nodig hebben om hun leven op de rit te houden of te krijgen en dat ze blij zijn dat die hulp beschikbaar is. Maar de manier waarop de hulp wordt verleend is nadrukkelijk voor verbetering vatbaar. De onderzoekers concluderen dat de dienstverlening op het gebied van armoede en schulden meer toekomstgericht zou moeten zijn en minder versnipperd. Ook noemen ze ‘investeren in de relatie met cliënten’ en ‘voorkomen dat mensen in (ergere) financiële problemen komen’ als belangrijke verbeterpunten. Los van elkaar kunnen instanties dat alles niet realiseren. Meer samenwerking is daarom geboden.